kruisen

Conjugations List of Kruisen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkruiskruisteheb gekruist
jij, je, ukruistkruistehebt gekruist
hij, zij, hetkruistkruisteheeft gekruist
wijkruisenkruistenhebben gekruist
julliekruisenkruistenhebben gekruist
zij, zekruisenkruistenhebben gekruist

Presens
Beta

Example presens sentences for Kruisen with some of the pronouns.

  • De schepen kruisen de oceaan.
  • Ik kruis mijn vingers voor een goede afloop.
  • We kruisen regelmatig met andere schepen op dit traject.
  • Hij kruist altijd zijn armen tijdens het luisteren.
  • De wegen kruisen elkaar op dit punt.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kruisen with some of the pronouns.

  • Vroeger kruisten we vaak de rivier met een veerboot.
  • Toen ik jong was, kruiste ik mijn vingers altijd voor geluk.
  • Hij kruiste regelmatig over naar het eiland om te ontspannen.
  • We kruisten elkaar toevallig bij een concert vorige week.
  • In die tijd kruisten onze wegen vaker dan nu.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kruisen with some of the pronouns.

  • We hebben de oceaan gekruist met onze zeilboot.
  • Hij heeft zijn vingers gekruist en gewacht op het resultaat.
  • Ik ben al meerdere keren met hem gekruist in debatten.
  • We hebben ons pad gekruist op een internationale conferentie.
  • Het nieuws van hun overwinning heeft snel onze paden gekruist.