kondschappen

Conjugations List of Kondschappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkondschapkondschapteheb gekondschapt
jij, je, ukondschaptkondschaptehebt gekondschapt
hij, zij, hetkondschaptkondschapteheeft gekondschapt
wijkondschappenkondschaptenhebben gekondschapt
julliekondschappenkondschaptenhebben gekondschapt
zij, zekondschappenkondschaptenhebben gekondschapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Kondschappen with some of the pronouns.

  • Ik doe de boodschappen elke week.
  • Jij doet de boodschappen bij de supermarkt.
  • Hij doet altijd de boodschappen op zaterdagochtend.
  • Wij doen samen de boodschappen voor het avondeten.
  • Zij doen vaak de boodschappen online.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kondschappen with some of the pronouns.

  • Vroeger deed ik altijd de boodschappen bij de buurtwinkel.
  • Toen ik jong was, deden mijn ouders de boodschappen samen.
  • We kochten altijd veel groente en fruit tijdens het winkelen.
  • Gisteren haalden we brood en melk in de supermarkt.
  • Zij namen altijd een boodschappenlijstje mee naar de winkel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kondschappen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren de boodschappen gedaan.
  • Jij hebt al je boodschappen al gekocht.
  • Hij heeft vorige week de boodschappen gehaald.
  • Wij hebben net de boodschappen naar huis gebracht.
  • Zij hebben hun boodschappen met de fiets meegenomen.