volzetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zet vol | zette vol | heb volgezet |
jij, je, u | zet vol | zette vol | hebt volgezet |
hij, zij, het | zet vol | zette vol | heeft volgezet |
wij | zetten vol | zetten vol | hebben volgezet |
jullie | zetten vol | zetten vol | hebben volgezet |
zij, ze | zetten vol | zetten vol | hebben volgezet |
PresensBeta
Example presens sentences for Volzetten with some of the pronouns.
- Ik zet mijn agenda vol.
- Jij zet de tafel vol met eten.
- Hij/zij zet de vaas vol met bloemen.
- Wij zetten het whiteboard vol met aantekeningen.
- Jullie zetten de kamer vol met ballonnen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Volzetten with some of the pronouns.
- Ik zette mijn agenda vol.
- Jij zette de tafel vol met eten.
- Hij/zij zette de vaas vol met bloemen.
- Wij zetten het whiteboard vol met aantekeningen.
- Jullie zetten de kamer vol met ballonnen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Volzetten with some of the pronouns.
- Ik heb mijn agenda volgezet.
- Jij hebt de tafel volgezet met eten.
- Hij/zij heeft de vaas volgezet met bloemen.
- Wij hebben het whiteboard volgezet met aantekeningen.
- Jullie hebben de kamer volgezet met ballonnen.