gijpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gijp | gijpte | heb gegijpt |
jij, je, u | gijpt | gijpte | hebt gegijpt |
hij, zij, het | gijpt | gijpte | heeft gegijpt |
wij | gijpen | gijpten | hebben gegijpt |
jullie | gijpen | gijpten | hebben gegijpt |
zij, ze | gijpen | gijpten | hebben gegijpt |
PresensBeta
Example presens sentences for Gijpen with some of the pronouns.
- Ik gijp de kite over het water.
- Jij gijpt graag in de golven.
- Hij/zij/het gijpt met veel snelheid.
- Wij gijpen soepel tijdens het windsurfen.
- Jullie gijpen vaak tijdens jullie zeiltochten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Gijpen with some of the pronouns.
- Ik gijpte de kite over het water.
- Jij gijpte graag in de golven.
- Hij/zij/het gijpte met veel snelheid.
- Wij gijpten soepel tijdens het windsurfen.
- Jullie gijpten vaak tijdens jullie zeiltochten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Gijpen with some of the pronouns.
- Ik heb de kite over het water gegijpt.
- Jij hebt graag in de golven gegijpt.
- Hij/zij/het heeft met veel snelheid gegijpt.
- Wij hebben soepel gegijpt tijdens het windsurfen.
- Jullie hebben vaak gegijpt tijdens jullie zeiltochten.