kostumeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kostumeer | kostumeerde | heb gekostumeerd |
jij, je, u | kostumeert | kostumeerde | hebt gekostumeerd |
hij, zij, het | kostumeert | kostumeerde | heeft gekostumeerd |
wij | kostumeren | kostumeerden | hebben gekostumeerd |
jullie | kostumeren | kostumeerden | hebben gekostumeerd |
zij, ze | kostumeren | kostumeerden | hebben gekostumeerd |
Presens
Example presens sentences for Kostumeren with some of the pronouns.
- Ik kostumeer me voor het feest.
- Jij kostumeert je als een piraat.
- Hij/zij/het kostumeert zich als een prinses.
- Wij kostumeren ons als superhelden.
- Jullie kostumeren je voor het toneelstuk.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Kostumeren with some of the pronouns.
- Ik kostumeerde me voor het feest.
- Jij kostumeerde je als een piraat.
- Hij/zij/het kostumeerde zich als een prinses.
- Wij kostumeerden ons als superhelden.
- Jullie kostumeerden je voor het toneelstuk.
Perfectum
Example perfectum sentences for Kostumeren with some of the pronouns.
- Ik heb me gekostumeerd voor het feest.
- Jij hebt je als een piraat gekostumeerd.
- Hij/zij/het heeft zich als een prinses gekostumeerd.
- Wij hebben ons als superhelden gekostumeerd.
- Jullie hebben je voor het toneelstuk gekostumeerd.