kralen

Conjugations List of Kralen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkraalkraaldeheb gekraald
jij, je, ukraaltkraaldehebt gekraald
hij, zij, hetkraaltkraaldeheeft gekraald
wijkralenkraaldenhebben gekraald
julliekralenkraaldenhebben gekraald
zij, zekralenkraaldenhebben gekraald

Presens
Beta

Example presens sentences for Kralen with some of the pronouns.

  • Ik kraal elke dag sieraden.
  • Jij kraalt met veel precisie.
  • Hij kraalt mooie armbanden.
  • Zij kralt graag kettingen.
  • We kralen samen tijdens de workshop.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kralen with some of the pronouns.

  • Vroeger kraalde ik vaak armbanden.
  • Toen ik jong was, kraalde ik graag kettingen.
  • Hij kraalde altijd met passie.
  • Zij kraalde vroeger ook sieraden.
  • We kraalden vroeger samen tijdens de vakanties.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kralen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren sieraden gekraald.
  • Jij hebt al veel sieraden gekraald.
  • Hij heeft een armband gekraald voor zijn moeder.
  • Zij heeft vorige week een ketting gekraald.
  • We hebben samen mooie sieraden gekraald tijdens de workshop.