afkruien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | krui af | kruide af | heb afgekruid |
jij, je, u | kruit af | kruide af | hebt afgekruid |
hij, zij, het | kruit af | kruide af | heeft afgekruid |
wij | kruien af | kruiden af | hebben afgekruid |
jullie | kruien af | kruiden af | hebben afgekruid |
zij, ze | kruien af | kruiden af | hebben afgekruid |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkruien with some of the pronouns.
- Ik kruimel af naar de markt.
- Jij kruielt af met de fiets.
- Hij/Zij kruimelt af door het park.
- Wij kruimen af naar het strand.
- Jullie kruimen af naar het restaurant.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkruien with some of the pronouns.
- Ik kruimelde af naar de markt.
- Jij kruimelde af met de fiets.
- Hij/Zij kruimelde af door het park.
- Wij kruimelden af naar het strand.
- Jullie kruimelden af naar het restaurant.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkruien with some of the pronouns.
- Ik ben afgekruimd naar de markt.
- Jij bent afgekruid met de fiets.
- Hij/Zij is afgekruid door het park.
- Wij zijn afgekruimd naar het strand.
- Jullie zijn afgekruid naar het restaurant.