vijzen

Conjugations List of Vijzen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvijsveesheb gevezen
jij, je, uvijstveeshebt gevezen
hij, zij, hetvijstveesheeft gevezen
wijvijzenvezenhebben gevezen
jullievijzenvezenhebben gevezen
zij, zevijzenvezenhebben gevezen

Presens
Beta

Example presens sentences for Vijzen with some of the pronouns.

  • Ik vijzel de kruiden in de vijzel.
  • Jij vijzelt het meubelstuk in elkaar.
  • Hij vijzelt de bouten stevig vast.
  • Wij vijzelen de constructie op.
  • Zij vijzelen de muur recht.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vijzen with some of the pronouns.

  • Vroeger vijzelde ik vaak kruiden in de vijzel.
  • Toen jij nog klein was, vijzelde je speelgoed in elkaar.
  • Hij vijzelde de bouten altijd losser dan nodig was.
  • In die tijd vijzelden wij de constructie met de hand op.
  • Vroeger vijzelden zij de muren niet altijd recht.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vijzen with some of the pronouns.

  • Ik heb de kruiden in de vijzel gevijzeld.
  • Jij hebt het meubelstuk in elkaar gevijzeld.
  • Hij heeft de bouten stevig vastgevijzeld.
  • Wij hebben de constructie opgevijzeld.
  • Zij hebben de muur rechtgevijzeld.