gisten

Conjugations List of Gisten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgistgistteheb gegist
jij, je, ugistgisttehebt gegist
hij, zij, hetgistgistteheeft gegist
wijgistengisttenhebben gegist
julliegistengisttenhebben gegist
zij, zegistengisttenhebben gegist

Presens
Beta

Example presens sentences for Gisten with some of the pronouns.

  • Ik gist vandaag brood.
  • Jij gist altijd je eigen bier.
  • Hij/zij/het gist de melk voor de yoghurt.
  • Wij gisten ons fruit tot wijn.
  • Zij gisten het deeg voor de taart.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Gisten with some of the pronouns.

  • Vroeger giste ik vaak mijn eigen brood.
  • Toen jij jong was, giste je altijd je eigen bier.
  • Hij/zij/het giste de melk elke dag voor de yoghurt.
  • Vroeger gisten wij ons fruit tot wijn.
  • In die tijd gisten zij het deeg voor de taart.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Gisten with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren brood gegist.
  • Jij hebt al veel bier zelf gegist.
  • Hij/zij/het heeft de melk voor de yoghurt gegist.
  • Wij hebben ons fruit tot wijn gegist.
  • Zij hebben het deeg voor de taart gegist.