rechtzetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zet recht | zette recht | heb rechtgezet |
jij, je, u | zet recht | zette recht | hebt rechtgezet |
hij, zij, het | zet recht | zette recht | heeft rechtgezet |
wij | zetten recht | zetten recht | hebben rechtgezet |
jullie | zetten recht | zetten recht | hebben rechtgezet |
zij, ze | zetten recht | zetten recht | hebben rechtgezet |
PresensBeta
Example presens sentences for Rechtzetten with some of the pronouns.
- Ik zet het schilderij recht.
- Jij zet de boeken recht op de plank.
- Hij zet de tafel recht voor het eten.
- Zij zet de fout recht in haar werk.
- We zetten de misverstanden recht met een goed gesprek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rechtzetten with some of the pronouns.
- Ik zette de stoelen recht voordat de gasten arriveerden.
- Jij zette de situatie recht door eerlijk te zijn.
- Hij zette de verkeerde beslissing recht met nieuwe informatie.
- Zij zette haar teleurstelling recht door te blijven proberen.
- We zetten de relatie recht na een ruzie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rechtzetten with some of the pronouns.
- Ik heb het probleem rechtgezet.
- Jij hebt de vergissing rechtgezet in het rapport.
- Hij heeft de situatie rechtgezet door zijn excuses aan te bieden.
- Zij heeft haar fouten rechtgezet en ervan geleerd.
- We hebben de schade rechtgezet na het ongeluk.