tintelen

Conjugations List of Tintelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktinteltinteldeheb getinteld
jij, je, utintelttinteldehebt getinteld
hij, zij, hettintelttinteldeheeft getinteld
wijtintelentinteldenhebben getinteld
jullietintelentinteldenhebben getinteld
zij, zetintelentinteldenhebben getinteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Tintelen with some of the pronouns.

  • Mijn voeten tintelen na een lange wandeling.
  • Ik voel hoe mijn huid tintelt in de zon.
  • Haar handen beginnen te tintelen door de kou.
  • Wanneer ik nerveus ben, begint mijn lichaam te tintelen.
  • Na het sporten tintelen mijn spieren van vermoeidheid.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tintelen with some of the pronouns.

  • Vroeger tintelde mijn huid altijd als ik in de kou buiten was.
  • Toen ik jong was, tintelden mijn vingers vaak als ik zenuwachtig was.
  • Elke avond voor het slapengaan tintelde mijn gezicht door de vermoeidheid.
  • In de herfst tintelden mijn tenen altijd vanwege de koude temperatuur.
  • Als kind tintelde mijn hele lichaam van opwinding op pakjesavond.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tintelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gemerkt dat mijn lippen tintelden na het eten van aardbeien.
  • Hij is blijven staan en zijn hele lichaam heeft getinteld.
  • Na het gebruik van die crème hebben mijn handen nooit meer getinteld.
  • We hebben gewandeld en ons hele lichaam heeft getinteld van energie.
  • Nadat ze het hete water dronk, heeft haar mond getinteld.