uitbulderen

Conjugations List of Uitbulderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbulder uitbulderde uitheb uitgebulderd
jij, je, ubuldert uitbulderde uithebt uitgebulderd
hij, zij, hetbuldert uitbulderde uitheeft uitgebulderd
wijbulderen uitbulderden uithebben uitgebulderd
julliebulderen uitbulderden uithebben uitgebulderd
zij, zebulderen uitbulderden uithebben uitgebulderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitbulderen with some of the pronouns.

  • Ik bulder uit van het lachen.
  • Jij buldert uit tijdens de voorstelling.
  • Hij/Zij buldert uit van woede.
  • Wij bulderen uit op het feest.
  • Zij bulderen uit met hun grappen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitbulderen with some of the pronouns.

  • Ik bulderde uit toen ik de mop hoorde.
  • Jij bulderde uit van vreugde.
  • Hij/Zij bulderde uit van angst.
  • Wij bulderden uit tijdens de film.
  • Zij bulderden uit tijdens de grappige presentatie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitbulderen with some of the pronouns.

  • Ik ben uitgebuld erd na dat grapje.
  • Jij bent uitgebuld erd over dat onderwerp.
  • Hij/Zij is uitgebuld erd na die lange discussie.
  • Wij zijn uitgebuld erd na een hele dag praten.
  • Zij zijn uitgebuld erd over de slechte service.