pijnigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pijnig | pijnigde | heb gepijnigd |
jij, je, u | pijnigt | pijnigde | hebt gepijnigd |
hij, zij, het | pijnigt | pijnigde | heeft gepijnigd |
wij | pijnigen | pijnigden | hebben gepijnigd |
jullie | pijnigen | pijnigden | hebben gepijnigd |
zij, ze | pijnigen | pijnigden | hebben gepijnigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Pijnigen with some of the pronouns.
- Ik pijnig de leerlingen met moeilijke vragen.
- Jij pijnigt jezelf met negatieve gedachten.
- Hij pijnigt zijn lichaam met zware trainingen.
- Zij pijnigen de gevangenen met harde verhoren.
- Wij pijnigen onze hersenen om het probleem op te lossen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pijnigen with some of the pronouns.
- Ik pijnigde de leerlingen met moeilijke vragen.
- Jij pijnigde jezelf met negatieve gedachten.
- Hij pijnigde zijn lichaam met zware trainingen.
- Zij pijnigden de gevangenen met harde verhoren.
- Wij pijnigden onze hersenen om het probleem op te lossen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pijnigen with some of the pronouns.
- Ik heb de leerlingen gepijnigd met moeilijke vragen.
- Jij hebt jezelf gepijnigd met negatieve gedachten.
- Hij heeft zijn lichaam gepijnigd met zware trainingen.
- Zij hebben de gevangenen gepijnigd met harde verhoren.
- Wij hebben onze hersenen gepijnigd om het probleem op te lossen.