krauwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | krauw | krauwde | heb gekrauwd |
jij, je, u | krauwt | krauwde | hebt gekrauwd |
hij, zij, het | krauwt | krauwde | heeft gekrauwd |
wij | krauwen | krauwden | hebben gekrauwd |
jullie | krauwen | krauwden | hebben gekrauwd |
zij, ze | krauwen | krauwden | hebben gekrauwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Krauwen with some of the pronouns.
- Ik krauw regelmatig mijn hoofd als ik gestrest ben.
- Jij krabt je altijd achter de oren als je nadenkt.
- Hij krabt zich vaak aan zijn baard tijdens het lezen.
- Wij krabben onze huid als we jeuk hebben.
- Zij krabben de kat onder de kin en ze geniet ervan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Krauwen with some of the pronouns.
- Ik krabde mijn hoofd terwijl ik nadacht.
- Jij krabde je vaak aan je neus wanneer je zenuwachtig was.
- Hij krabde zijn arm in zijn slaap.
- Wij krabden onze rug tegen een boomstam.
- Zij krabden de hond achter de oren en hij kwispelde blij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Krauwen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn hoofd gekrauwd toen ik jeuk had.
- Jij hebt jezelf al eens gekrast met die nagels.
- Hij heeft zijn baard gekrabd voor de spiegel.
- Wij hebben onze huid gekrabd na het zwemmen.
- Zij hebben de kat liefdevol onder de kin gekrast.