aderlaten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | aderlaat | aderliet | heb adergelaten |
jij, je, u | aderlaat | aderliet | hebt adergelaten |
hij, zij, het | aderlaat | aderliet | heeft adergelaten |
wij | aderlaten | aderlieten | hebben adergelaten |
jullie | aderlaten | aderlieten | hebben adergelaten |
zij, ze | aderlaten | aderlieten | hebben adergelaten |
PresensBeta
Example presens sentences for Aderlaten with some of the pronouns.
- Ik laat de patiënt ader
- Jij laat de patiënt ader
- Hij/Zij/Het laat de patiënt ader
- Wij laten de patiënt ader
- Jullie laten de patiënt ader
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aderlaten with some of the pronouns.
- Ik liet de patiënt ader
- Jij liet de patiënt ader
- Hij/Zij/Het liet de patiënt ader
- Wij lieten de patiënt ader
- Jullie lieten de patiënt ader
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aderlaten with some of the pronouns.
- Ik heb de patiënt adergelaten
- Jij hebt de patiënt adergelaten
- Hij/Zij/Het heeft de patiënt adergelaten
- Wij hebben de patiënt adergelaten
- Jullie hebben de patiënt adergelaten