lubberen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lubber | lubberde | heb gelubberd |
jij, je, u | lubbert | lubberde | hebt gelubberd |
hij, zij, het | lubbert | lubberde | heeft gelubberd |
wij | lubberen | lubberden | hebben gelubberd |
jullie | lubberen | lubberden | hebben gelubberd |
zij, ze | lubberen | lubberden | hebben gelubberd |
PresensBeta
Example presens sentences for Lubberen with some of the pronouns.
- Ik lubber
- Jij lubbert
- Hij/Zij/Het lubbert
- Wij/U jullie/zij lubberen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lubberen with some of the pronouns.
- Ik lubberde
- Jij lubberde
- Hij/Zij/Het lubberde
- Wij/U jullie/zij lubberden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lubberen with some of the pronouns.
- Ik heb gelubberd
- Jij hebt gelubberd
- Hij/Zij/Het heeft gelubberd
- Wij/U jullie/zij hebben gelubberd