heisteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | heister | heisterde | heb geheisterd |
jij, je, u | heistert | heisterde | hebt geheisterd |
hij, zij, het | heistert | heisterde | heeft geheisterd |
wij | heisteren | heisterden | hebben geheisterd |
jullie | heisteren | heisterden | hebben geheisterd |
zij, ze | heisteren | heisterden | hebben geheisterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Heisteren with some of the pronouns.
- Ik heister vandaag naar de radio.
- Jij heistert graag naar muziek.
- Hij/Zij heistert elke avond voor het slapengaan.
- Wij heisteren samen in de auto.
- Jullie heisteren vaak tijdens het koken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Heisteren with some of the pronouns.
- Vroeger heisterde ik altijd naar mijn favoriete liedjes.
- Toen ik jonger was, heisterde jij veel naar klassieke muziek.
- Hij/Zij heisterde regelmatig naar de radio ter ontspanning.
- In die tijd heisterden wij vaak naar Nederlandstalige muziek.
- Jullie heisterden gisteren nog naar dat oude nummer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Heisteren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren geheisterd naar een interessante podcast.
- Jij bent naar dat concert geheisterd.
- Hij/Zij is onlangs naar een jazzoptreden geheisterd.
- Wij zijn al meerdere keren naar dat liedje geheisterd.
- Jullie zijn naar die band geheisterd toen ze hier optraden.