tonsureren

Conjugations List of Tonsureren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktonsureertonsureerdeheb getonsureerd
jij, je, utonsureerttonsureerdehebt getonsureerd
hij, zij, hettonsureerttonsureerdeheeft getonsureerd
wijtonsurerentonsureerdenhebben getonsureerd
jullietonsurerentonsureerdenhebben getonsureerd
zij, zetonsurerentonsureerdenhebben getonsureerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Tonsureren with some of the pronouns.

  • Ik tonseer mijn haar regelmatig.
  • Jij tonseert je baard elke ochtend.
  • Hij tonseert zijn snor voor een nette uitstraling.
  • Zij tonseert haar hoofd helemaal kaal.
  • Wij tonseren onze haren kort voor de zomer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tonsureren with some of the pronouns.

  • Vroeger tonseerde ik mijn haar altijd zelf.
  • Toen ik jong was, tonseerde ik mijn baard nooit.
  • Hij tonseerde zijn snor regelmatig in het verleden.
  • Zij tonseerde haar hoofd al jarenlang.
  • Wij tonseerden onze haren altijd bij dezelfde kapper.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tonsureren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn haar getonseerd voordat ik naar het feest ging.
  • Jij hebt je baard getonseerd voor de belangrijke vergadering.
  • Hij heeft zijn snor getonseerd om er jonger uit te zien.
  • Zij heeft haar hoofd helemaal kaal getonseerd voor het goede doel.
  • Wij hebben onze haren kort getonseerd voor de fotoshoot.