insinueren

Conjugations List of Insinueren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikinsinueerinsinueerdeheb geïnsinueerd
jij, je, uinsinueertinsinueerdehebt geïnsinueerd
hij, zij, hetinsinueertinsinueerdeheeft geïnsinueerd
wijinsinuereninsinueerdenhebben geïnsinueerd
jullieinsinuereninsinueerdenhebben geïnsinueerd
zij, zeinsinuereninsinueerdenhebben geïnsinueerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Insinueren with some of the pronouns.

  • Ik insinueer dat hij iets te verbergen heeft.
  • Jij insinueert altijd onjuiste dingen.
  • Hij insinueert dat ik niet eerlijk ben.
  • Wij insinueren niets zonder bewijs.
  • Zij insinueren dat het een complot is.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Insinueren with some of the pronouns.

  • Ik insinueerde vaak dat hij iets te verbergen had.
  • Jij insinueerde altijd onjuiste dingen in het verleden.
  • Hij insinueerde dat ik niet eerlijk was toen we samenwerkten.
  • Wij insinuerden regelmatig, maar nu niet meer.
  • Zij insinueerden dat het vorig jaar een complot was.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Insinueren with some of the pronouns.

  • Ik heb geïnsinueerd dat hij iets te verbergen had.
  • Jij hebt altijd onjuiste dingen geïnsinueerd.
  • Hij heeft geïnsinueerd dat ik niet eerlijk was.
  • Wij hebben niets geïnsinueerd zonder bewijs.
  • Zij hebben geïnsinueerd dat het een complot was.