terugspelen

Conjugations List of Terugspelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeel terugspeelde terugheb teruggespeeld
jij, je, uspeelt terugspeelde terughebt teruggespeeld
hij, zij, hetspeelt terugspeelde terugheeft teruggespeeld
wijspelen terugspeelden terughebben teruggespeeld
julliespelen terugspeelden terughebben teruggespeeld
zij, zespelen terugspeelden terughebben teruggespeeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Terugspelen with some of the pronouns.

  • Ik speel terug na de training.
  • Jij speelt terug naar de verdediging.
  • Hij speelt terug naar de doelman.
  • Zij spelen terug met veel precisie.
  • Wij spelen terug naar het middenveld.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Terugspelen with some of the pronouns.

  • Ik speelde terug voordat de tegenstander kon reageren.
  • Jij speelde terug naar de achterhoede in de vorige wedstrijd.
  • Hij speelde terug met een hoge boogbal.
  • Zij speelden terug tijdens de hele eerste helft.
  • Wij speelden terug om de druk te verminderen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Terugspelen with some of the pronouns.

  • Ik heb teruggespeeld tijdens de wedstrijd.
  • Jij hebt teruggespeeld naar de aanvaller.
  • Hij heeft teruggespeeld met een lange pass.
  • Zij hebben teruggespeeld vanuit de verdediging.
  • Wij hebben teruggespeeld om balbezit te behouden.