afspiegelen

Conjugations List of Afspiegelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspiegel afspiegelde afheb afgespiegeld
jij, je, uspiegelt afspiegelde afhebt afgespiegeld
hij, zij, hetspiegelt afspiegelde afheeft afgespiegeld
wijspiegelen afspiegelden afhebben afgespiegeld
julliespiegelen afspiegelden afhebben afgespiegeld
zij, zespiegelen afspiegelden afhebben afgespiegeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afspiegelen with some of the pronouns.

  • Ik spiegel af aan de situatie.
  • Jij spiegelt af aan je eigen ervaringen.
  • Hij/Zij spiegelt af aan zijn/haar rolmodel.
  • Wij spiegelen af aan de normen en waarden van onze cultuur.
  • Zij spiegelen af aan de verwachtingen van hun ouders.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afspiegelen with some of the pronouns.

  • Ik spiegelde af aan mijn vorige baan.
  • Jij spiegelde af aan je vroegere successen.
  • Hij/Zij spiegelde af aan zijn/haar jeugdherinneringen.
  • Wij spiegelden af aan de idealen van onze generatie.
  • Zij spiegelden af aan de lessen die ze in het verleden hadden geleerd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afspiegelen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgespiegeld op mijn prestaties.
  • Jij hebt afgespiegeld op je gedrag.
  • Hij/Zij heeft afgespiegeld op de feedback van de docent.
  • Wij hebben afgespiegeld op de resultaten van het onderzoek.
  • Zij hebben afgespiegeld op de gevolgen van hun acties.