manoeuvreren

Conjugations List of Manoeuvreren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmanoeuvreermanoeuvreerdeheb gemanoeuvreerd
jij, je, umanoeuvreertmanoeuvreerdehebt gemanoeuvreerd
hij, zij, hetmanoeuvreertmanoeuvreerdeheeft gemanoeuvreerd
wijmanoeuvrerenmanoeuvreerdenhebben gemanoeuvreerd
julliemanoeuvrerenmanoeuvreerdenhebben gemanoeuvreerd
zij, zemanoeuvrerenmanoeuvreerdenhebben gemanoeuvreerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Manoeuvreren with some of the pronouns.

  • Ik manoeuvreer de auto in de smalle straat.
  • Jij manoeuvreert behendig door het verkeer.
  • Hij manoeuvreert de vrachtwagen tussen de paaltjes door.
  • Zij manoeuvreren de boot naar de juiste plek in de haven.
  • Wij manoeuvreren voorzichtig langs de obstakels.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Manoeuvreren with some of the pronouns.

  • Vroeger manoeuvreerde ik altijd met de fiets door het stadsverkeer.
  • Toen ik jong was, manoeuvreerde jij moeiteloos overal tussendoor.
  • Hij manoeuvreerde vaak met precisie tijdens zijn militaire training.
  • Zij manoeuvreerden de auto zorgvuldig door de smalle steegjes.
  • Wij manoeuvreerden behendig over het ijs tijdens het schaatsen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Manoeuvreren with some of the pronouns.

  • Ik heb gemanoeuvreerd om een parkeerplek te vinden.
  • Jij hebt behendig gemanoeuvreerd tijdens het examen.
  • Hij heeft de bus perfect gemanoeuvreerd in de drukke straat.
  • Zij hebben de vrachtwagen moeiteloos gemanoeuvreerd in de laadzone.
  • Wij hebben de boot vakkundig gemanoeuvreerd door de sluis.