meetrainen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | train mee | trainde mee | heb meegetraind |
jij, je, u | traint mee | trainde mee | hebt meegetraind |
hij, zij, het | traint mee | trainde mee | heeft meegetraind |
wij | trainen mee | trainden mee | hebben meegetraind |
jullie | trainen mee | trainden mee | hebben meegetraind |
zij, ze | trainen mee | trainden mee | hebben meegetraind |
PresensBeta
Example presens sentences for Meetrainen with some of the pronouns.
- Ik train mee met het voetbalteam.
- Hij traint mee voor de marathon.
- Wij trainen mee in de sportschool.
- Jullie trainen mee met de zwemclub.
- De kinderen trainen mee met de judoles.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meetrainen with some of the pronouns.
- Ik trainde mee met het voetbalteam.
- Hij trainde mee voor de marathon.
- Wij trainden mee in de sportschool.
- Jullie trainden mee met de zwemclub.
- De kinderen trainden mee met de judoles.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meetrainen with some of the pronouns.
- Ik heb meegetraind met het voetbalteam.
- Hij heeft meegetraind voor de marathon.
- Wij hebben meegetraind in de sportschool.
- Jullie hebben meegetraind met de zwemclub.
- De kinderen hebben meegetraind met de judoles.