moveren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | moveer | moveerde | heb gemoveerd |
jij, je, u | moveert | moveerde | hebt gemoveerd |
hij, zij, het | moveert | moveerde | heeft gemoveerd |
wij | moveren | moveerden | hebben gemoveerd |
jullie | moveren | moveerden | hebben gemoveerd |
zij, ze | moveren | moveerden | hebben gemoveerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Moveren with some of the pronouns.
- Ik moveer naar de stad.
- Jij moveert snel op het skateboard.
- Hij/Zij/Het moveert graag in de buitenlucht.
- Wij moveeren samen naar de bioscoop.
- Jullie moveeren vandaag naar een nieuwe stad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Moveren with some of the pronouns.
- Ik moveerde vroeger veel in mijn jeugd.
- Jij moveerde gisteren met de fiets naar school.
- Hij/Zij/Het moveerde altijd langzaam tijdens het wandelen.
- Wij moveerden elke zomer naar het strand.
- Jullie moveerden vorige week naar een andere school.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Moveren with some of the pronouns.
- Ik heb gemoveerd naar een andere woonplaats.
- Jij bent snel gemoveerd op het skateboard.
- Hij/Zij/Het is vaak gemoveerd in zijn/haar leven.
- Wij zijn samen naar de bioscoop gemoveerd.
- Jullie hebben vandaag naar een nieuwe stad gemoveerd.