naborduren

Conjugations List of Naborduren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikborduur naborduurde naheb nageborduurd
jij, je, uborduurt naborduurde nahebt nageborduurd
hij, zij, hetborduurt naborduurde naheeft nageborduurd
wijborduren naborduurden nahebben nageborduurd
jullieborduren naborduurden nahebben nageborduurd
zij, zeborduren naborduurden nahebben nageborduurd

Presens
Beta

Example presens sentences for Naborduren with some of the pronouns.

  • Ik naborduur een landschap op dit kussen.
  • Jij naborduurt graag bloemenmotieven.
  • Hij/Zij naborduurt prachtige patronen op stoffen.
  • Wij naborduren een schilderij van Van Gogh.
  • Jullie naborduren met veel precisie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Naborduren with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, borduurde ik vaak landschappen na.
  • Vroeger borduurde jij regelmatig bloemenmotieven.
  • Hij/Zij borduurde vroeger prachtige patronen op stoffen.
  • Wij borduurden altijd schilderijen van Van Gogh na.
  • Jullie borduurden met veel precisie in het verleden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Naborduren with some of the pronouns.

  • Ik heb het landschap op het kussen naborduurd.
  • Jij hebt al vele bloemenmotieven naborduurd.
  • Hij/Zij heeft prachtige patronen op stoffen naborduurd.
  • Wij hebben het schilderij van Van Gogh naborduurd.
  • Jullie hebben met veel precisie naborduurd.