naspelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | speel na | speelde na | heb nagespeeld |
jij, je, u | speelt na | speelde na | hebt nagespeeld |
hij, zij, het | speelt na | speelde na | heeft nagespeeld |
wij | spelen na | speelden na | hebben nagespeeld |
jullie | spelen na | speelden na | hebben nagespeeld |
zij, ze | spelen na | speelden na | hebben nagespeeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Naspelen with some of the pronouns.
- We spelen het toneelstuk na.
- Jullie spelen het verhaal na.
- De kinderen spelen de scène na.
- Ik speel de hoofdrol na.
- Hij speelt de rol van de prins na.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Naspelen with some of the pronouns.
- We speelden het toneelstuk na.
- Jullie speelden het verhaal na.
- De kinderen speelden de scène na.
- Ik speelde de hoofdrol na.
- Hij speelde de rol van de prins na.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Naspelen with some of the pronouns.
- We hebben het toneelstuk nagespeeld.
- Jullie hebben het verhaal nagespeeld.
- De kinderen hebben de scène nagespeeld.
- Ik heb de hoofdrol nagespeeld.
- Hij heeft de rol van de prins nagespeeld.