normaliseren

Conjugations List of Normaliseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknormaliseernormaliseerdeheb genormaliseerd
jij, je, unormaliseertnormaliseerdehebt genormaliseerd
hij, zij, hetnormaliseertnormaliseerdeheeft genormaliseerd
wijnormaliserennormaliseerdenhebben genormaliseerd
jullienormaliserennormaliseerdenhebben genormaliseerd
zij, zenormaliserennormaliseerdenhebben genormaliseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Normaliseren with some of the pronouns.

  • Ik normaliseer de situatie.
  • Jij normaliseert je gedrag.
  • Hij/Zij normaliseert de relatie.
  • Wij normaliseren het gesprek.
  • Zij normaliseren de werkomgeving.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Normaliseren with some of the pronouns.

  • Ik normaliseerde de situatie.
  • Jij normaliseerde je gedrag.
  • Hij/Zij normaliseerde de relatie.
  • Wij normaliseerden het gesprek.
  • Zij normaliseerden de werkomgeving.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Normaliseren with some of the pronouns.

  • Ik heb de situatie genormaliseerd.
  • Jij hebt je gedrag genormaliseerd.
  • Hij/Zij heeft de relatie genormaliseerd.
  • Wij hebben het gesprek genormaliseerd.
  • Zij hebben de werkomgeving genormaliseerd.