verbroddelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verbroddel | verbroddelde | heb verbroddeld |
jij, je, u | verbroddelt | verbroddelde | hebt verbroddeld |
hij, zij, het | verbroddelt | verbroddelde | heeft verbroddeld |
wij | verbroddelen | verbroddelden | hebben verbroddeld |
jullie | verbroddelen | verbroddelden | hebben verbroddeld |
zij, ze | verbroddelen | verbroddelden | hebben verbroddeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Verbroddelen with some of the pronouns.
- Ik verbroddel de presentatie.
- Jij verbroddelt altijd alles.
- Hij verbroddelt zijn kans op succes.
- Zij verbroddelen het project met hun gebrek aan organisatie.
- We verbroddelen onze kansen als we niet samenwerken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verbroddelen with some of the pronouns.
- Ik verbroddelde de presentatie.
- Jij verbroddelde altijd alles.
- Hij verbroddelde zijn kans op succes.
- Zij verbroddelden het project met hun gebrek aan organisatie.
- We verbroddelden onze kansen door niet samen te werken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verbroddelen with some of the pronouns.
- Ik heb de presentatie verbroddeld.
- Jij hebt altijd alles verbroddeld.
- Hij heeft zijn kans op succes verbroddeld.
- Zij hebben het project verbroddeld met hun gebrek aan organisatie.
- We hebben onze kansen verbroddeld door niet samen te werken.