oetsen

Conjugations List of Oetsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikoetsoetsteheb geoetst
jij, je, uoetstoetstehebt geoetst
hij, zij, hetoetstoetsteheeft geoetst
wijoetsenoetstenhebben geoetst
jullieoetsenoetstenhebben geoetst
zij, zeoetsenoetstenhebben geoetst

Presens
Beta

Example presens sentences for Oetsen with some of the pronouns.

  • Ik oets de toetsen van mijn studenten elke week.
  • Jij oetst de toetsen moeiteloos.
  • Hij/Zij oetst de toetsen grondig voorbereid.
  • Wij oetsen de toetsen samen als een team.
  • Jullie oetsen de toetsen met veel precisie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Oetsen with some of the pronouns.

  • Vroeger oetste ik de toetsen met pen en papier.
  • Toen ik jonger was, oetsten we de toetsen altijd in groepen.
  • Hij/Zij oetste de toetsen nerveus omdat het zijn/haar eerste keer was.
  • Wij oetsten de toetsen regelmatig tijdens het schooljaar.
  • Jullie oetsten de toetsen met potlood, nietwaar?

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Oetsen with some of the pronouns.

  • Ik heb de toetsen geoetst en de resultaten zijn goed.
  • Jij hebt de toetsen al eerder geoetst, toch?
  • Hij/Zij heeft de toetsen zorgvuldig geoetst.
  • Wij hebben de toetsen netjes geoetst volgens het beoordelingschema.
  • Jullie hebben de toetsen vlot geoetst binnen de gestelde tijd.