omkippen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kip om | kipte om | heb omgekipt |
jij, je, u | kipt om | kipte om | hebt omgekipt |
hij, zij, het | kipt om | kipte om | heeft omgekipt |
wij | kippen om | kipten om | hebben omgekipt |
jullie | kippen om | kipten om | hebben omgekipt |
zij, ze | kippen om | kipten om | hebben omgekipt |
PresensBeta
Example presens sentences for Omkippen with some of the pronouns.
- De koe kipt om.
- Ik kip om als ik bang ben.
- Jij kipt om bij elke harde knal.
- Hij kipt om van schrik.
- Wij kippen om wanneer we iets grappigs zien.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omkippen with some of the pronouns.
- De koe kipte om voordat we haar konden redden.
- Ik kipte om telkens als ik de film zag.
- Jij kipte om en viel op de grond.
- Hij kipte om van de pijn.
- Wij kipten om terwijl we de mop hoorden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omkippen with some of the pronouns.
- De koe is omgekippt.
- Ik ben omgekippt van de lach.
- Jij bent omgekippt toen je struikelde.
- Hij is omgekippt door de hitte.
- Wij zijn omgekippt na het rennen.