omploegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ploeg om | ploegde om | heb omgeploegd |
jij, je, u | ploegt om | ploegde om | hebt omgeploegd |
hij, zij, het | ploegt om | ploegde om | heeft omgeploegd |
wij | ploegen om | ploegden om | hebben omgeploegd |
jullie | ploegen om | ploegden om | hebben omgeploegd |
zij, ze | ploegen om | ploegden om | hebben omgeploegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Omploegen with some of the pronouns.
- Ik ploeg het land om voor de nieuwe gewassen.
- Jij ploegt het veld om met een sterke tractor.
- Hij/Zij ploegt de akker braafjes om volgens de instructies.
- Wij ploegen de grond om voor de lenteplanten.
- Jullie ploegen de tuin om zodat er ruimte is voor een moestuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omploegen with some of the pronouns.
- Vroeger ploegde ik het land regelmatig om voor de oogst.
- Toen jij jong was, ploegde je vaak het veld om samen met je vader.
- Hij/Zij ploegde de akker altijd om voordat de winter begon.
- Wij ploegden de grond vorig jaar om voor de nieuwe aanplant.
- Jullie ploegden de tuin in het verleden om voor de bloemenbedden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omploegen with some of the pronouns.
- Ik heb het land omgeploegd en ben klaar om te zaaien.
- Jij hebt het veld omgeploegd en het ziet er mooi uit.
- Hij/Zij heeft de akker omgeploegd om plaats te maken voor de nieuwe gewassen.
- Wij hebben de grond omgeploegd en zijn nu bezig met bemesten.
- Jullie hebben de tuin omgeploegd en kunnen nu beginnen met planten.