omzadelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zadel om | zadelde om | heb omgezadeld |
jij, je, u | zadelt om | zadelde om | hebt omgezadeld |
hij, zij, het | zadelt om | zadelde om | heeft omgezadeld |
wij | zadelen om | zadelden om | hebben omgezadeld |
jullie | zadelen om | zadelden om | hebben omgezadeld |
zij, ze | zadelen om | zadelden om | hebben omgezadeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Omzadelen with some of the pronouns.
- Ik zadelt om voor de wedstrijd.
- Jij zadelt om na het rijden.
- Hij/zij/het zadelt om bij elke hindernis.
- Wij zadelen om als het paard moe is.
- Jullie zadelen om voor de sprong.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omzadelen with some of the pronouns.
- Ik zadelde om terwijl het begon te regenen.
- Jij zadelde om toen het donker werd.
- Hij/zij/het zadelde om telkens wanneer het paard weigerde.
- Wij zadelde om na de eerste ronde.
- Jullie zadelde om voordat de instructeur kwam.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omzadelen with some of the pronouns.
- Ik heb omgezadeld voordat ik begon te rijden.
- Jij bent omgezadeld nadat je klaar was met de les.
- Hij/zij/het heeft omgezadeld voordat de wedstrijd begon.
- Wij zijn omgezadeld toen het begon te regenen.
- Jullie hebben omgezadeld voordat jullie op buitenrit gingen.