omzagen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zaag om | zaagde om | heb omgezaagd |
jij, je, u | zaagt om | zaagde om | hebt omgezaagd |
hij, zij, het | zaagt om | zaagde om | heeft omgezaagd |
wij | zagen om | zaagden om | hebben omgezaagd |
jullie | zagen om | zaagden om | hebben omgezaagd |
zij, ze | zagen om | zaagden om | hebben omgezaagd |
PresensBeta
Example presens sentences for Omzagen with some of the pronouns.
- Ik zaag de boom om tijdens het tuinieren.
- Jij zaagt de takken om voor het kampvuur.
- Hij/zij zaagt het hout om een tafel te maken.
- Wij zagen de boomstam om voor de bouw van het huis.
- Jullie zagen de planken om voor het schuttingproject.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omzagen with some of the pronouns.
- Ik zaagde de boom om toen ik jong was.
- Jij zaagde de takken om terwijl ik toekeek.
- Hij/zij zaagde het hout om zonder een goede reden.
- Wij zaagden de boomstam om voordat de storm kwam.
- Jullie zaagden de planken om te experimenteren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omzagen with some of the pronouns.
- Ik heb de boom omgezaagd in de ochtend.
- Jij hebt de takken omgezaagd voordat het begon te regenen.
- Hij/zij heeft het hout omgezaagd met een elektrische zaag.
- Wij hebben de boomstam omgezaagd voor de timmerman.
- Jullie hebben de planken omgezaagd voor de nieuwe vloer.