puilen

Conjugations List of Puilen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpuilpuildeheb gepuild
jij, je, upuiltpuildehebt gepuild
hij, zij, hetpuiltpuildeheeft gepuild
wijpuilenpuildenhebben gepuild
julliepuilenpuildenhebben gepuild
zij, zepuilenpuildenhebben gepuild

Presens
Beta

Example presens sentences for Puilen with some of the pronouns.

  • De prullenbak puilt uit met afval.
  • De kasten puilen uit van de boeken.
  • Het buffet puilt uit van het eten.
  • De winkelrekken puilen uit met producten.
  • De tafel puilt uit van de cadeautjes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Puilen with some of the pronouns.

  • De prullenbak puilde uit met afval.
  • De kasten puilden uit van de boeken.
  • Het buffet puilde uit van het eten.
  • De winkelrekken puilden uit met producten.
  • De tafel puilde uit van de cadeautjes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Puilen with some of the pronouns.

  • De prullenbak is uitgepuild met afval.
  • De kasten zijn uitgepuild van de boeken.
  • Het buffet is uitgepuild van het eten.
  • De winkelrekken zijn uitgepuild met producten.
  • De tafel is uitgepuild van de cadeautjes.