narekenen

Conjugations List of Narekenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikreken narekende naheb nagerekend
jij, je, urekent narekende nahebt nagerekend
hij, zij, hetrekent narekende naheeft nagerekend
wijrekenen narekenden nahebben nagerekend
jullierekenen narekenden nahebben nagerekend
zij, zerekenen narekenden nahebben nagerekend

Presens
Beta

Example presens sentences for Narekenen with some of the pronouns.

  • Ik reken de sommen na.
  • Jij rekent de sommen na.
  • Hij/Zij/Het rekent de sommen na.
  • Wij rekenen de sommen na.
  • Jullie rekenen de sommen na.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Narekenen with some of the pronouns.

  • Ik rekende de sommen na.
  • Jij rekende de sommen na.
  • Hij/Zij/Het rekende de sommen na.
  • Wij rekenden de sommen na.
  • Jullie rekenden de sommen na.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Narekenen with some of the pronouns.

  • Ik heb de sommen nagekeken.
  • Jij hebt de sommen nagekeken.
  • Hij/Zij/Het heeft de sommen nagekeken.
  • Wij hebben de sommen nagekeken.
  • Jullie hebben de sommen nagekeken.