schooien

Conjugations List of Schooien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschooischooideheb geschooid
jij, je, uschooitschooidehebt geschooid
hij, zij, hetschooitschooideheeft geschooid
wijschooienschooidenhebben geschooid
jullieschooienschooidenhebben geschooid
zij, zeschooienschooidenhebben geschooid

Presens
Beta

Example presens sentences for Schooien with some of the pronouns.

  • Ik schooi om geld voor het goede doel.
  • Jij schooit altijd om snoep bij de kiosk.
  • Hij/zij schooit vaak om aandacht.
  • Wij schooien om een gunst bij onze buren.
  • Jullie schooien om extra speeltijd tijdens de pauze.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schooien with some of the pronouns.

  • Vroeger schooide ik om zakgeld van mijn ouders.
  • Toen ik jong was, schooide jij altijd om nieuwe speelgoed.
  • Hij/zij schooide regelmatig om verhalen voor het slapengaan.
  • Wij schooiden om extra vrije dagen tijdens de vakantie.
  • Jullie schooiden om snoepjes bij de supermarkt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schooien with some of the pronouns.

  • Ik heb geschooid om een lift naar huis te krijgen.
  • Jij hebt altijd geschooid om cadeautjes van anderen.
  • Hij/zij heeft vaak geschooid om gratis eten.
  • Wij hebben geschooid om kaartjes voor het concert.
  • Jullie hebben geschooid om hulp bij het huiswerk.