operationaliseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | operationaliseer | operationaliseerde | heb geoperationaliseerd |
jij, je, u | operationaliseert | operationaliseerde | hebt geoperationaliseerd |
hij, zij, het | operationaliseert | operationaliseerde | heeft geoperationaliseerd |
wij | operationaliseren | operationaliseerden | hebben geoperationaliseerd |
jullie | operationaliseren | operationaliseerden | hebben geoperationaliseerd |
zij, ze | operationaliseren | operationaliseerden | hebben geoperationaliseerd |
Presens
Example presens sentences for Operationaliseren with some of the pronouns.
- Ik operationaliseer de onderzoeksvraag.
- Jij operationaliseert de variabelen voor het experiment.
- Hij/zij operationaliseert de concepten in het theoretisch kader.
- Wij operationaliseren de meetinstrumenten voor de enquĂȘte.
- Jullie operationaliseren de doelstellingen van het project.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Operationaliseren with some of the pronouns.
- Ik operationaliseerde de onderzoeksvraag vorige week.
- Jij operationaliseerde de variabelen voor het experiment in het vorige semester.
- Hij/zij operationaliseerde de concepten in het theoretisch kader tijdens de conferentie.
- Wij operationaliseerden de meetinstrumenten voor de enquĂȘte vorig jaar.
- Jullie operationaliseerden de doelstellingen van het project tijdens de vorige vergadering.
Perfectum
Example perfectum sentences for Operationaliseren with some of the pronouns.
- Ik heb de onderzoeksvraag geoperationaliseerd.
- Jij hebt de variabelen voor het experiment geoperationaliseerd.
- Hij/zij heeft de concepten in het theoretisch kader geoperationaliseerd.
- Wij hebben de meetinstrumenten voor de enquĂȘte geoperationaliseerd.
- Jullie hebben de doelstellingen van het project geoperationaliseerd.