sneeuwballen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sneeuwbal | sneeuwbalde | heb gesneeuwbald |
jij, je, u | sneeuwbalt | sneeuwbalde | hebt gesneeuwbald |
hij, zij, het | sneeuwbalt | sneeuwbalde | heeft gesneeuwbald |
wij | sneeuwballen | sneeuwbalden | hebben gesneeuwbald |
jullie | sneeuwballen | sneeuwbalden | hebben gesneeuwbald |
zij, ze | sneeuwballen | sneeuwbalden | hebben gesneeuwbald |
PresensBeta
Example presens sentences for Sneeuwballen with some of the pronouns.
- Ik maak sneeuwballen in de tuin.
- Jij gooit sneeuwballen naar mij.
- Hij rolt sneeuwballen over het veld.
- Zij vangen sneeuwballen met hun handen.
- We gooien sneeuwballen naar elkaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sneeuwballen with some of the pronouns.
- Vroeger maakte ik altijd sneeuwballen met mijn vrienden.
- Toen jij langskwam, gooiden we sneeuwballen naar elkaar.
- Hij rolde sneeuwballen terwijl ik toekeek.
- Zij vingen sneeuwballen en lachten hardop.
- We gooiden sneeuwballen totdat het donker werd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sneeuwballen with some of the pronouns.
- Ik heb sneeuwballen gemaakt voor het gevecht.
- Jij hebt sneeuwballen gegooid naar hem.
- Hij heeft sneeuwballen gerold tot ze perfect waren.
- Zij hebben sneeuwballen gevangen en teruggeworpen.
- We hebben sneeuwballen gegooid en veel plezier gehad.