ontschepen

Conjugations List of Ontschepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontscheepontscheepteheb ontscheept
jij, je, uontscheeptontscheeptehebt ontscheept
hij, zij, hetontscheeptontscheepteheeft ontscheept
wijontschepenontscheeptenhebben ontscheept
jullieontschepenontscheeptenhebben ontscheept
zij, zeontschepenontscheeptenhebben ontscheept

Presens
Beta

Example presens sentences for Ontschepen with some of the pronouns.

  • Ik ontsherp vandaag van de boot.
  • Jij ontsherp altijd met een glimlach.
  • Hij/zij ontsherpt graag op dit eiland.
  • Wij ontsherpen samen aan wal.
  • Jullie ontsherpen vaak in de haven.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ontschepen with some of the pronouns.

  • Ik ontshipte regelmatig van de boot tijdens mijn vakantie.
  • Jij ontshipte altijd snel en efficiĆ«nt van de boot.
  • Hij/zij ontshipte graag bij zonsondergang.
  • Wij ontshipten samen met andere passagiers.
  • Jullie ontshipten vroeger in een andere haven.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ontschepen with some of the pronouns.

  • Ik ben vorige week van de boot ontshipt.
  • Jij hebt al eerder van de boot ontshopt.
  • Hij/zij is gisteren van de boot ontshipt.
  • Wij zijn net van de boot ontshipt.
  • Jullie hebben onlangs van de boot ontshopt.