opschalen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schaal op | schaalde op | heb opgeschaald |
jij, je, u | schaalt op | schaalde op | hebt opgeschaald |
hij, zij, het | schaalt op | schaalde op | heeft opgeschaald |
wij | schalen op | schaalden op | hebben opgeschaald |
jullie | schalen op | schaalden op | hebben opgeschaald |
zij, ze | schalen op | schaalden op | hebben opgeschaald |
PresensBeta
Example presens sentences for Opschalen with some of the pronouns.
- Ik schaal op naar een hoger niveau.
- Jij schaalt op als je meer ervaring hebt.
- Hij/zij/het schaalt op om efficiëntie te verhogen.
- Wij schalen op voor de nieuwe uitdaging.
- Zij schalen op om aan de vraag te voldoen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opschalen with some of the pronouns.
- Ik schaalde op naar een hoger niveau.
- Jij schaalde op toen je meer ervaring had.
- Hij/zij/het schaalde op om efficiëntie te verhogen.
- Wij schaalden op voor de nieuwe uitdaging.
- Zij schaalden op om aan de vraag te voldoen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opschalen with some of the pronouns.
- Ik ben opgeschaald naar een hoger niveau.
- Jij bent opgeschaald nadat je meer ervaring had opgedaan.
- Hij/zij/het is opgeschaald om efficiëntie te verhogen.
- Wij zijn opgeschaald voor de nieuwe uitdaging.
- Zij zijn opgeschaald om aan de vraag te voldoen.