wezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | null | was | ben geweest |
jij, je, u | null | was | bent geweest |
hij, zij, het | null | was | is geweest |
wij | null | waren | zijn geweest |
jullie | null | waren | zijn geweest |
zij, ze | null | waren | zijn geweest |
PresensBeta
Example presens sentences for Wezen with some of the pronouns.
- Ik ben blij met deze ontwikkeling.
- Jij bent een getalenteerde artiest.
- Hij is altijd punctueel.
- Wij zijn dol op pizza.
- Zij zijn goede vrienden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wezen with some of the pronouns.
- Ik was aan het lezen toen de telefoon ging.
- Jij was druk bezig met je huiswerk.
- Hij was aan het koken terwijl ik tv keek.
- Wij waren in Parijs tijdens de zomervakantie.
- Zij waren aan het dansen op het feestje.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wezen with some of the pronouns.
- Ik ben naar de film geweest.
- Jij bent op vakantie geweest.
- Hij is naar het concert geweest.
- Wij zijn uit eten geweest.
- Zij zijn naar de sportschool geweest.