opboren

Conjugations List of Opboren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikboor opboorde opheb opgeboord
jij, je, uboort opboorde ophebt opgeboord
hij, zij, hetboort opboorde opheeft opgeboord
wijboren opboorden ophebben opgeboord
jullieboren opboorden ophebben opgeboord
zij, zeboren opboorden ophebben opgeboord

Presens

Example presens sentences for Opboren with some of the pronouns.

  • Ik boor op naar het waterpeil.
  • Jij boort op naar de oliebron.
  • Hij boort op in de aardkorst.
  • Wij boren op naar nieuwe energiebronnen.
  • Zij boren op in de diepe grondlagen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Opboren with some of the pronouns.

  • Ik boorde op naar het grondwater.
  • Jij boorde naar bodemschatten op.
  • Hij boorde gaten in de aarde.
  • Wij boorden naar nieuwe grondlagen op.
  • Zij boorden naar nieuwe bronnen op.

Perfectum

Example perfectum sentences for Opboren with some of the pronouns.

  • Ik heb opgeboord tot grote diepte.
  • Jij hebt naar olie opgeboord.
  • Hij heeft nieuwe mineralen opgeboord.
  • Wij hebben naar nieuwe gasvelden opgeboord.
  • Zij hebben waterbronnen opgeboord.