opdraaien

Conjugations List of Opdraaien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdraai opdraaide opheb opgedraaid
jij, je, udraait opdraaide ophebt opgedraaid
hij, zij, hetdraait opdraaide opheeft opgedraaid
wijdraaien opdraaiden ophebben opgedraaid
julliedraaien opdraaiden ophebben opgedraaid
zij, zedraaien opdraaiden ophebben opgedraaid

Presens
Beta

Example presens sentences for Opdraaien with some of the pronouns.

  • Ik draai de knop op.
  • Jij draait het raam open.
  • Hij draait aan de volumeknoppen.
  • Zij draaien de kraan dicht.
  • We draaien de dop stevig vast.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opdraaien with some of the pronouns.

  • Ik draaide de sleutel in het slot op.
  • Jij draaide de schroeven strakker op.
  • Hij draaide de radio zachter op.
  • Zij draaiden de pagina's van het boek om.
  • We draaiden de klok vooruit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opdraaien with some of the pronouns.

  • Ik heb de situatie goed opgedraaid.
  • Jij hebt de muziek hard opgedraaid.
  • Hij heeft het probleem verkeerd opgedraaid.
  • Zij hebben de film achterstevoren opgedraaid.
  • We hebben de flessen snel opgedraaid.