meepakken

Conjugations List of Meepakken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpak meepakte meeheb meegepakt
jij, je, upakt meepakte meehebt meegepakt
hij, zij, hetpakt meepakte meeheeft meegepakt
wijpakken meepakten meehebben meegepakt
julliepakken meepakten meehebben meegepakt
zij, zepakken meepakten meehebben meegepakt

Presens
Beta

Example presens sentences for Meepakken with some of the pronouns.

  • Ik pak altijd wat lekkers mee naar het werk.
  • Jij pakt je tas vlug in en vertrekt naar school.
  • Hij pakt zijn jas en stapt naar buiten.
  • Zij pakt haar telefoon en begint te bellen.
  • Wij pakken de trein om naar Amsterdam te gaan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Meepakken with some of the pronouns.

  • Toen ik naar het feest ging, nam ik een fles wijn mee.
  • Vroeger namen we altijd sandwiches mee naar het park.
  • Hij nam zijn hond mee naar het strand.
  • Zij nam haar schetsboek mee naar het museum.
  • Elke zomer namen wij onze fietsen mee op vakantie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Meepakken with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een cadeau meegenomen voor mijn vriendin.
  • Jij hebt die boeken uit de bibliotheek meegenomen.
  • Hij heeft zijn nieuwe camera meegenomen op vakantie.
  • Zij heeft haar laptop meegenomen naar de vergadering.
  • Wij hebben onze paspoorten meegenomen op reis.