inbellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bel in | belde in | heb ingebeld |
jij, je, u | belt in | belde in | hebt ingebeld |
hij, zij, het | belt in | belde in | heeft ingebeld |
wij | bellen in | belden in | hebben ingebeld |
jullie | bellen in | belden in | hebben ingebeld |
zij, ze | bellen in | belden in | hebben ingebeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Inbellen with some of the pronouns.
- Ik bel in bij de vergadering.
- Jij belt in op tijd.
- Hij/Zij belt in vanuit huis.
- Wij bellen in met behulp van een videoconferentie
- Zij bellen in om hun aanwezigheid te bevestigen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inbellen with some of the pronouns.
- Ik belde vroeger altijd in voor de les begon.
- Jij belde regelmatig in om je afwezigheid door te geven.
- Hij/Zij belde elke ochtend in voordat hij/zij naar het werk ging.
- Wij belden vaak in vanuit het buitenland.
- Zij belden soms in als ze niet fysiek aanwezig konden zijn.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inbellen with some of the pronouns.
- Ik heb ingebeld voor de presentatie.
- Jij bent ingebeld op de juiste tijd.
- Hij/Zij heeft vanochtend ingebeld.
- Wij zijn gisteren ingebeld voor de vergadering.
- Zij hebben vorige week ingebeld om hun deelname te bevestigen.