prospereren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | prospereer | prospereerde | heb geprospereerd |
jij, je, u | prospereert | prospereerde | hebt geprospereerd |
hij, zij, het | prospereert | prospereerde | heeft geprospereerd |
wij | prospereren | prospereerden | hebben geprospereerd |
jullie | prospereren | prospereerden | hebben geprospereerd |
zij, ze | prospereren | prospereerden | hebben geprospereerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Prospereren with some of the pronouns.
- Ik prospereer in mijn nieuwe baan.
- Jij/je/jullie prospereren als ondernemers.
- Hij/zij/het/them prospereren in de huidige economie.
- Wij/wel/prospereren als team.
- Jullie/u prospereren dankzij jullie harde werk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Prospereren with some of the pronouns.
- Ik prosperereerde in mijn vorige baan.
- Jij/je/jullie prosperereerden als ondernemers.
- Hij/zij/het/them prosperereerde in de vorige economie.
- Wij/wel prosperereerden als team.
- Jullie/u prosperereerden dankzij jullie harde werk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Prospereren with some of the pronouns.
- Ik ben geprosperd in mijn vorige baan.
- Jij/je/jullie zijn geprosperd als ondernemers.
- Hij/zij/het/them is/is geprosperd in de vorige economie.
- Wij/wel zijn geprosperd als team.
- Jullie/u zijn geprosperd dankzij jullie harde werk.