opkooien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kooi op | kooide op | heb opgekooid |
jij, je, u | kooit op | kooide op | hebt opgekooid |
hij, zij, het | kooit op | kooide op | heeft opgekooid |
wij | kooien op | kooiden op | hebben opgekooid |
jullie | kooien op | kooiden op | hebben opgekooid |
zij, ze | kooien op | kooiden op | hebben opgekooid |
Presens
Example presens sentences for Opkooien with some of the pronouns.
- Ik kooi de dieren op.
- Jij kooit de dieren op.
- Hij/Zij/Het kooit de dieren op.
- Wij kooien de dieren op.
- Jullie kooien de dieren op.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opkooien with some of the pronouns.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opkooien with some of the pronouns.
- Ik heb de dieren opgekooid.
- Jij hebt de dieren opgekooid.
- Hij/Zij/Het heeft de dieren opgekooid.
- Wij hebben de dieren opgekooid.
- Jullie hebben de dieren opgekooid.