aanlangen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lang aan | langde aan | heb aangelangd |
jij, je, u | langt aan | langde aan | hebt aangelangd |
hij, zij, het | langt aan | langde aan | heeft aangelangd |
wij | langen aan | langden aan | hebben aangelangd |
jullie | langen aan | langden aan | hebben aangelangd |
zij, ze | langen aan | langden aan | hebben aangelangd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanlangen with some of the pronouns.
- Ik lang aan.
- Jij/langt aan.
- Hij/Zij/langt aan.
- Wij/langen aan.
- Jullie/langen aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanlangen with some of the pronouns.
- Ik langde aan.
- Jij langde aan.
- Hij/Zij langde aan.
- Wij langden aan.
- Jullie langden aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanlangen with some of the pronouns.
- Ik heb aangelangd.
- Jij hebt aangelangd.
- Hij/Zij heeft aangelangd.
- Wij hebben aangelangd.
- Jullie hebben aangelangd.