oplezen

Conjugations List of Oplezen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklees oplas opheb opgelezen
jij, je, uleest oplas ophebt opgelezen
hij, zij, hetleest oplas opheeft opgelezen
wijlezen oplazen ophebben opgelezen
jullielezen oplazen ophebben opgelezen
zij, zelezen oplazen ophebben opgelezen

Presens
Beta

Example presens sentences for Oplezen with some of the pronouns.

  • Ik lees de tekst voor tijdens de les.
  • Jij leest het gedicht voor op het podium.
  • Hij leest elke avond een boek voor het slapengaan.
  • Wij lezen de krant voor aan onze ouders.
  • Zij lezen de instructies voor het gebruik van de machine.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Oplezen with some of the pronouns.

  • Ik las vroeger altijd verhalen voor het slapengaan.
  • Jij las de toespraak voor tijdens de bijeenkomst.
  • Hij las de brief voor aan zijn collega's.
  • Wij lazen de regels van het spel voor aan de kinderen.
  • Zij lazen een gedicht voor op de bruiloft.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Oplezen with some of the pronouns.

  • Ik heb de tekst voorgelezen tijdens de les.
  • Jij hebt het gedicht voorgedragen op het podium.
  • Hij heeft gisteren een boek voorgelezen voor het slapengaan.
  • Wij hebben de krant voorgelezen aan onze ouders.
  • Zij hebben de instructies voorgelezen voor het gebruik van de machine.