afbladeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blader af | bladerde af | heb afgebladerd |
jij, je, u | bladert af | bladerde af | hebt afgebladerd |
hij, zij, het | bladert af | bladerde af | heeft afgebladerd |
wij | bladeren af | bladerden af | hebben afgebladerd |
jullie | bladeren af | bladerden af | hebben afgebladerd |
zij, ze | bladeren af | bladerden af | hebben afgebladerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afbladeren with some of the pronouns.
- Ik blader af.
- Jij bladert af.
- Hij/Zij/Het bladert af.
- Wij bladeren af.
- Jullie bladeren af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afbladeren with some of the pronouns.
- Ik bladerde af.
- Jij bladerde af.
- Hij/Zij/Het bladerde af.
- Wij bladerden af.
- Jullie bladerden af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afbladeren with some of the pronouns.
- Ik ben afgebladerd.
- Jij bent afgebladerd.
- Hij/Zij/Het is afgebladerd.
- Wij zijn afgebladerd.
- Jullie zijn afgebladerd.